Home > Ambtelijke taal
89. De ik-vorm (25-11-2007)

Mensen vragen mij wel eens of het juist is dat je een zin nooit met ‘ik’ mag beginnen. En ze kijken daarbij alsof ze het over een enorme taalkundige zonde hebben. Het ik-tijdperk is in maatschappelijk opzicht misschien uit de mode, taalkundig is het net zoals met eten: veel is toegestaan maar overdaad schaadt.

 

Een zin met ‘ik’ beginnen is dus niet zonder meer fout. Sterker nog, het is soms beter dan de wollige of ouderwetse omschrijvingen die we anders vaak gebruiken. Zo lees ik in een  Kamerbrief over Europese groenboeken (…) tweemaal een zin die begint met: “Het is mijn voornemen om”. Daar kun je beter schrijven: “Ik zal…” of ‘ik ga…”. Taalkundig en ook wat stijl betreft is daar niets mis mee. Bovendien is het korter en duidelijker.

 

Overmatig gebruik is echter niet aan te bevelen. Een alinea met vijf zinnen waarvan er vier beginnen met ‘ik’ maakt goede kans de lezer te irriteren. De ik-vorm is vaak met een zakelijke omschrijving te vermijden. “Ik heb besloten dat er beter toezicht komt op apotheekhoudende huisartsen” is simpel te veranderen in: “Het toezicht op apotheekhoudende artsen wordt beter.”

 

De ik-vorm is echter wel handig om de opvatting van iemand, in ons geval vaak een bewindspersoon, te benadrukken. Dan schrijf je dus niet: “Het zou handig zijn wanneer er in alle wijken opvoedbureaus komen”, maar “Ik vind als staatssecretaris van VWS dat alle wijken opvoedbureaus moeten krijgen.” Hiermee is meteen duidelijk wie iets vindt. Dat is wel zo prettig voor de lezer.  De conclusie: ik vind het gebruik van de ik-vorm niet altijd fout.


Deze website is powered by: Mail de webmaster hier